Ik blijf!
De traditionele bergboerderij, ‘maso’, het referentiepunt van het Mòcheni-dal
Men zegt dat koppig zijn een slechte eigenschap is. De oude oom Jacopo dacht daar duidelijk anders over. Anders had hij allang een ander leven gekozen. Hij zou naar een grote stad zijn gegaan, Milaan of Turijn, om arbeider te worden en te slapen in een modern huis, met centrale verwarming. Elke maand een vast salaris en doorbetaling bij ziekte.
In plaats daarvan had hij besloten te blijven. Om land van de bergen af te nemen. Steen na steen. En die steile beboste hellingen om te vormen tot landbouwgrond. Met de overgebleven stenen had hij de wallen gebouwd die de begrenzing van zijn land vormden.
Ook die ochtend was hij vóór zonsondergang wakker en had hij naar de hemel gekeken. Wat hij elke dag als eerste deed. Een karig ontbijt, en dan de velden in, die nog nat van de rijp waren.
IJskoude handen, de ploeg die zich moeizaam een weg baant door de harde grond. Meer dan eens had hij zich afgevraagd waarom hij had besloten te blijven. Omdat hij halsstarrig was? Misschien. Maar er was iets diepers, iets wat hij niet kon uitleggen.
Die dag was de vraag duidelijk aanwezig. De houten leien op het dak die dreigden te rotten en moesten worden vervangen. Eén voor één. Een vervelend karwei dat hij al te lang had uitgesteld.
De maso vergeeft niet. Hij is als een jaloerse geliefde. Hij heeft zorg nodig. Constante aandacht. Voor de maso bestaan geen feestdagen, hij begrijpt niet of je ziek of gewoon moe bent. Hij kent geen genade.
Maar hij is er altijd. Klaar om je te beschermen en je de warmte van het haardvuur te bieden wanneer het buiten sneeuwt.
Daar dacht hij aan terwijl hij in het melkhuisje met de kaas bezig was. Een kleine houten ruimte op zijn erf, want hier in het Mòcheni-dal bestonden geen gezamenlijke almhutten waar men melk naartoe kon brengen: elke maso had zijn eigen melkhuisje.
En hij bleef maar denken aan waarom hij had besloten te blijven, en of dat wel de juiste keuze was geweest. Zij dorpsgenoten die waren vertrokken, keerden terug in een witte Fiat 600 en een mooie warme jas. Ze wilden laten zien dat ze het gemaakt hadden.
Maar hij was boer gebleven. Koppig als een muilezel.
Hertkopfet.*
Terwijl het buiten al donker was geworden, zette hij de emmer neer in het melkhuisje en liep naar de deur van de maso.
Binnen wachtten zijn vrouw en zijn drie kinderen, die nog te klein waren om op het land te helpen. Later zouden Tommaso, zijn jongere broer, en zijn vrouw en kinderen zich bij hen voegen. Zij waren naar de markt in Pergine gegaan.**
En dan zouden ze allemaal samen eten, rond hetzelfde haardvuur.
Eindelijk begreep hij waarom hij had besloten te blijven.
Hij moest voor de maso zorgen. Het referentiepunt van de familie. Dat wat alles bijeenhield wat echt belangrijk was.***
* Een woord in de Mochena-taal dat 'koppig' betekent.
** In de Mòcheni-dal bestond de regel van de "gesloten boerderij" niet. De boerderij werd daarom niet uitsluitend geërfd door de oudste zoon, maar verdeeld onder de mannelijke leden van het gezin. Ieder van hen kreeg een deel van het eigendom, waar hij alleen woonde of met het gezin dat hij had gesticht. Zo werden er in de loop der tijd andere woningen aan het hoofdhuis toegevoegd, waardoor er kleine, verspreid over het gebied gelegen nederzettingen ontstonden die het landschap tot op de dag van vandaag kenmerken.
*** “Maso” komt van het Latijnse mansum of mansus, voltooid deelwoord van manēre = “blijven”